De vondst werd gedaan tijdens archeologisch onderzoek voorafgaand aan de grondwerkzaamheden voor het project Ruimte voor de Rivier. De scheepswerf was gelegen in de uiterwaarden van de IJssel tegenover de stad, bij de bekende knotwilgen. Volgens het waterschap gaat het om een “eenvoudige scheepswerf waar kleine schepen werden onderhouden en mogelijk gebouwd”. Omdat de werf zich in de uiterwaarden bevond, stond deze een aantal keer per jaar onder water. Om die reden kende de werf vermoedelijk geen permanente bebouwing.
Archeologen hebben bij de werf sporen van een bakstenen scheepshelling aangetroffen, waarlangs de schepen op het droge getrokken konden worden. Daarnaast zijn er resten gevonden van twee eenvoudige bakstenen gebouwtjes en enkele stookplaatsen. Deze stookplaatsen kunnen volgende de onderzoekers voor verschillende doelen zijn gebruikt. Bijvoorbeeld voor het verhitten van hout om dit in de juiste vorm te kunnen buigen. Op werven werden pek en teer ook vaak verhit om schepen waterdicht mee te kunnen maken.
Het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau BAAC en maakt onderdeel uit van een groter archeologisch onderzoek dat voorafgaat aan de aanleg van nevengeulen in de uiterwaarden van de IJssel. Dit voorjaar werden ook al sporen van de vijftiende-eeuwse IJsselbrug.